Volgens een recente studie, kan één genetische variatie verantwoordelijk zijn voor cognitieve achteruitgang. Dit onafhankelijk van de aanwezige bèta-amyloïd en tau-eiwitafzettingen in de hersenen, de twee belangrijke kenmerken van de ziekte van Alzheimer.
Deze studie betrof 486 mensen die allemaal vergelijkbare hoeveelheden bèta-amyloïd- en tau-afzettingen in hun hersenen hadden. Daarbij hadden sommigen normale denk- en geheugenvaardigheden, sommigen een milde cognitieve stoornis en hadden anderen de ziekte van Alzheimer.
Mensen met één in deze studie gevonden genetische variatie, presteerden slechter op cognitieve tests dan degenen zonder genetische variatie. Bovendien hadden degenen zonder de variatie gemiddeld een grotere dikte van de hersenschors dan mensen met de genetische variatie. De dikte van de hersenschors is een veel voorkomende maatstaf voor de gezondheid van de hersenen.
De ontdekte genetische variatie zit op het zesde chromosoom en leidt tot veranderingen in de stofwisseling van glutathion, een sterke, door lichaam zelf aangemaakte, antioxidant. Deze genetische variatie heeft ook een negatief effect op het denken en het geheugen, deels omdat dit verband houdt met het dunner worden van de hersenschors.
De onderzoekers benadrukken de complexiteit van de ziekte van Alzheimer en geloven dat de aanwezigheid van afzettingen op zichzelf niet voldoende zijn om cognitieve achteruitgang en dementie te veroorzaken. Deze studie onderschrijft het groeiende bewijs van de rol van glutathion en de daarbij betrokken genetische variaties bij de ziekte van Alzheimer.